gaan [4] ermee omgaan

1280px-postzegel_1935_luchtvaartfonds
Gaan + Prepositions, Part IV
:

Omgaan met ..
to handle, cope with

Hij heeft veel zeldzame postzegels, maar…
hij gaat er achteloos mee om

He has a lot of rare stamps, but…
he treats them indifferently, he handles it carelessly

doemaargewoon

Omgaan met Nederlanders, hoe doe je dat?