
Tagarchief: gaan


gaan [8] er vandoorgaan
Gaan + Prepositions, Part VIII (end):
Er vandoorgaan
Hij gaat er stiekem vandoor.
He runs away secretly
Zie ook / See also: wiedeweerga

gaan [7] erop uitgaan
Gaan + Prepositions, Part VII
Erop uitgaan
Overdag slaapt onze kat.
Hij gaat er ‘s nachts op uit.
During daytime our cat is asleep.
He goes on adventure at night.

gaan [6] erop ingaan
Gaan + Prepositions, Part VI
Ingaan op ..
We hebben het hem gevraagd, maar..
Hij gaat er liever niet op in.
We asked him about it, but…
he doesn’t want to talk about it, he doesn’t want to go into that
Note that this verb is not the same as erin opgaan! 🙂

gaan [5] erop afgaan
Gaan + Prepositions, Part V:
(Regelrecht) Afgaan op ..
Hij gaat gevaren niet uit de weg. Integendeel.
Hij gaat er regelrecht op af.
He does not avoid any dangers. On the contrary. He looks them straight in the eye.
(He approaches / goes towards them directly / in a straight line.)
Erop af!
Approach!

gaan [4] ermee omgaan
Gaan + Prepositions, Part IV:
Omgaan met ..
to handle, cope with
Hij heeft veel zeldzame postzegels, maar…
hij gaat er achteloos mee om
He has a lot of rare stamps, but…
he treats them indifferently, he handles it carelessly

gaan [3] erin opgaan

gaan [2] erachteraan gaan

Gaan [1]: Er van uitgaan
Knoop het in je oren
Het oor (noun: the ear)
Hij legt zijn oor te luisteren
He is listening in and mentally recording what is said
Zijn moeder geeft hem een draai om de oren
His mother slaps him on the head
Knoop het in je oren!
Remember it for ever!
Dat gaat het ene oor in, het andere uit
It won’t stick, it will be forgotten right away
Het zit tussen de oren
It’s all in the mind